Hoewel december geen Maria-maand is, zijn in de dagen rond Kerstmis de ogen toch gericht op de kerststal, waar naast het kindje Jezus zijn moeder de ereplaats inneemt. Van Maria bestaan veel beelden. Zo is er ook het 'Bossche' Mariabeeldje, dat thans bekend staat als 'Onze Lieve Vrouw van Berlicum'. In 1822 wordt er begonnen met het graven van de Zuid-Willemsvaart. Dit kanaal vormt de verbinding tussen 's-Hertogenbosch en Maastricht. Het is genoemd naar Koning Willem I. Eigenlijk wilde het Bossche stadsbestuur dat het kanaal ophield bij de stadsmuur. Daardoor zouden de goederen per kar getransporteerd moeten worden dwars door de stad naar de boten die in de haven zouden aanleggen. Dat was goed voor de werkgelegenheid.
Maar dat ging niet door: het kanaal werd dwars door de stad heen gegraven. Toch hoefden er niet veel huizen te worden gesloopt; enkel bij het Hinthamereinde verdwenen enkele panden. De aanleg was een gigantische onderneming. Vele honderden waren erbij betrokken. Het graven trok veel belangstellenden, niet alleen uit de stad zelf, maar ook uit de verre omgeving. Eén van hen was Hein Castelein.
Hein Castelein was een Bosschenaar. Ook hij was sterk geďnteresseerd in het grote project en ging er regelmatig naar kijken. Er werd gewerkt in droge grond, maar ook waren er nattere werkzaamheden. Immers de rivier de Aa kwam bij de Kleine Hekel gedeeltelijk de stad binnen en en even verderop kruiste een Binnendiezetak het tracé. Op een van beide plekken moet het gebeurd zijn.
Hein zag dat een van de gravers 'iets' uit de natte bodem omhoog haalde. Her werd schoongespoeld en het bleek een houten Maria-beeldje te zijn. Echter zonder het kindje Jezus. Men vond dat het al heel oud moest zijn; waarschijnlijk was het bij de Beeldenstorm in het water gegooid. Hein kwam in het bezit van het Mariabeeldje, voor één gulden. (Ook wordt wel beweerd dat hij het tegen een tabaksdoos geruild heeft.)
Thuisgekomen maakte hij het beeldje verder schoon en gaf het een mooi plaatsje. Hein Castelein kreeg verkering met een meisje uit Berlicum, Dina van Pinxteren. Op 12 mei 1826 trouwde hij met haar. Het jonge paar vestigde zich in Middelrode, waar Hein barbier was en ook als veearts werkzaam was. Het Mariabeeldje kreeg een ereplaats bij het jonge gezin. Het beeldje bleef in de familie, ondanks dat er meerdere keren een hoog bod op gedaan werd. In het begin van de twintigste eeuw leefden nog twee kleinkinderen van het echtpaar Castelein-van Pinxteren. Beiden waren ongehuwd en op hoge leeftijd gekomen. Zij voelden hun einde naderen en gaven het beeld aan de Berlicumse pastoor. In de kerk zou Maria nog meer vereerd kunnen worden dan bij hen thuis. Pastoor Knapen liet het beeld restaureren en richtte er in 1934 een aparte kapel voor in.
Daar wordt 'Onze Lieve Vrouw van Berlicum' nog steeds bewaard.
|